Heeft u uw
financiële zaken
op orde?

Lees de checklist

Intermedis A & A

Ontslagstamrechten; hoe zit het ook alweer?

Geplaatst op: 15-01-2024, 09:54:33

In de praktijk worden bij ontslagstamrechten de meeste vragen gesteld over de uiterste beslistermijn én over de afkoopmogelijkheid dan wel het bedingen van een periodieke uitkering. Theo Willemssen levert de benodigde kennis en het inzicht om hierbij geen fouten te maken.

Tot 2014 kon een ontslagvergoeding van een werkgever worden omgezet in een recht op periodieke uitkeringen (stamrecht) ter vervanging van gederfd of te derven loon (artikel 11, lid 1, onder g Wet LB, tekst 2013). Daarbij is niet de aanspraak belast, maar de uitkeringen daaruit als loon uit vroegere dienstbetrekking. Het betreft dus een belastinguitstel-faciliteit vergelijkbaar met pensioen. Toegestane uitvoerders zijn professionele verzekeraars en banken of beleggingsinstellingen, maar ook eigen BV’s mogen zo’n stamrecht uitvoeren.

Hoofdkenmerken

  • Een ontslagstamrecht mag elk moment gaan uitkeren maar uiterlijk in het jaar waarin de AOW ingaat voor de ex-werknemer.
  • De minimale uitkeringsduur is afhankelijk van de aanvangsleeftijd bij uitkeren. Bij een leeftijd vanaf 60 jaar is de minimale uitkeringsduur van de periodieke uitkering slechts 1 jaar (artikel 3.4 Uitvoeringsregeling LB 2011 , tekst 2013).
  • Toegestane gerechtigden zijn de ex-werknemer zelf, zijn partner of ex-partner en kinderen tot 30 jaar.
  • Het stamrecht mag niet worden afgekocht, beleend of vervreemd of prijsgegeven.
  • Sinds 2010 is een stamrechtspaarrekening of beleggingsrekening toegestaan.

Uiterste ingangsdatum van uitkering

In veel oude stamrechtovereenkomsten is nog vermeld dat de stamrechtuitkeringen ingaan bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, omdat dat tot 2013 ook de AOW-ingangsdatum was. Met het verschuiven van de AOW-leeftijd naar -in 2023- 66 jaar en 10 maanden is het de vraag wat de uiterste datum is waarop de uitkeringen fiscaal moeten ingaan. En moet de einddatum van het stamrecht formeel worden uitgesteld? Hoe luidt het antwoord op deze veelgestelde vraag?

Er moet onderscheid worden gemaakt naar twee situaties:

  1. De oude stamrechtovereenkomst eindigt nog bij 65 jaar en de stamrechtingangsdatum is niet formeel uitgesteld. Dan moet de stamrechtuitkering uiterlijk ingaan op 31 december van het jaar waarin de gerechtigde AOW heeft gekregen. Volgens V&A 10-001d. 20 juni 2019 wordt de oude beslistermijn van 6 maanden dan opgerekt tot de uiterste fiscale ingangsdatum.
  2. Is de expiratiedatum wél uitgesteld tot ergens in het jaar waarin de feitelijke AOW-leeftijd is bereikt, dan was er volgens dit standpunt bij in leven zijn nadien nog 6 maanden de tijd om de uitkering te laten ingaan. Dit kon betekenen dat de uitkering aanvangt ná het kalenderjaar waarin de gerechtigde AOW kreeg, uiterlijk op 30 juni.

Langere beslistermijn

Met de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) is de beslistermijn per 1 juli 2023 vervangen door een wettelijke beslistermijn die gelijk is aan die bij lijfrenten (artikel 39f, lid 4 Wet LB). Dat betekent dat voor vaststelling en ingang van de uitkering de tijd is tot 31 december van het jaar volgend op het jaar waarin de AOW ingaat.

Voorbeeld

Stamrechtgerechtigde is geboren op 1 juli 1957 en in de stamrechtovereenkomst staat dat de uitkeringen ingaan bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, op 1 juli 2022. De AOW-uitkering gaat in bij 67 jaar, op 1 juli 2024. Zonder aanpassing van de stamrechtovereenkomst moeten de uitkeringen dan ingaan uiterlijk op 31 december 2024. Als de einddatum formeel met 2 jaar wordt uitgesteld tot 1 juli 2024, dan moet de uitkering uiterlijk ingaan op 31 december 2025.

Ingeval de uitkeringen ingaan na overlijden van de stamrechtgerechtigde, dan was de redelijke beslistermijn 12 maanden. Daarvoor in de plaats komt een wettelijke termijn tot 31 december van het tweede kalenderjaar na het jaar van overlijden.

Afkopen

De wetgever heeft er bij de uitfasering van bestaande stamrechten vanaf 2014 uitdrukkelijk voor gekozen om via artikel 39f, lid 2 Wet LB 1964 een gehele of gedeeltelijke afkoop mogelijk te maken. Sinds 2014 is het fiscaal ook toegestaan dat in een stamrechtovereenkomst een (gedeeltelijke) afkoopmogelijkheid is opgenomen (V&A 08-019 d.d. 19-12-2019).

Fiscaal worden daarbij geen sancties meer opgelegd op basis van het oude artikel 19b, lid 1 Wet LB (tekst 2013). Sinds 2014 is het dus niet meer zo dat bij enige afkoop altijd de volledige aanspraak wordt belast met 20% revisierente als boete.

Tot stamrechtingangsdatum is naar willekeur een bedrag af te kopen dan wel op te nemen in geval van een bancair stamrecht. Omdat in eigen beheer in de oprentingsfase geen actuariële berekeningen nodig zijn er ook geen ‘hard’ levensverzekeringselement met een kans op voordeel-eis van tenminste 10% hoeft te zijn zoals bij lijfrenten, is de afkoopsom simpelweg in mindering te brengen op het opgerente kapitaal tot dan toe. Het niet uitgekeerde deel van het stamrechtkapitaal dient daarna gewoon weer te worden opgerent op de contractueel overeengekomen wijze. De Kennisgroep is in standpunt KG:204:2023:17 van 26 september 2023 hier nog op ingegaan.

Inhouding loonheffing

De stamrechtuitkeringen zijn loon uit vroegere dienstbetrekking. Voor alle uitvoerders, en dus ook voor een eigen BV is er looninhoudingsplicht. Het voordeel van afkoop vóór de stamrechtingangsdatum is dat er geen zorgverzekeringswetbijdrage hoeft te worden ingehouden, voor zover er geen loonheffingstijdvak is waar de afkoopsom aan toe te rekenen is. Dat scheelt in 2023 5,43% Zvw-bijdrage. En anders dan loonheffing is die bijdrage geen voorheffing die bij de aangifte IB alsnog wordt ‘meegenomen’.

Afkoop in uitkeringsfase

Als de stamrechtingangsdatum is bereikt en niet gekozen wordt voor gehele afkoop, dan moet er een periodieke uitkering worden aangekocht. Toch is ook in de uitkeringsfase afkoop fiscaal nog toegestaan. Bij een verzekeraar of bank zal dat in de voorwaarden waarschijnlijk uitgesloten zijn. Bij een stamrecht in eigen beheer kan dat wel, als het volgende in acht wordt genomen. Bij een partiële afkoop moet eerst op afkoopdatum de contante waarde van de toekomstige uitkeringen worden berekend, volgens de destijds gebruikte (marktconforme) grondslagen voor het vaststellen van de hoogte van de uitkering. Let op: Dat is dus een andere waarde dan de fiscale balanswaarde op basis van 4% rekenrente!

Stel deze commerciële contante waarde is € 150.000 bij een jaarlijkse uitkering van € 12.000 en de gewenste afkoopsom is € 50.000. Het gevolg van de afkoop is dat de oorspronkelijke jaarlijkse uitkering daarna met 1/3e daalt naar € 8.000. Deze daling heeft uiteraard weer gevolgen voor de eerstvolgende balanswaardering.

Uitkering variabel

Anders dan bij een lijfrente mag de uitkering een zekere hoog: laag-verhouding bevatten van maximaal 10:1, bijvoorbeeld als dat ertoe leidt om een stabiel uitkeringsniveau te bereiken tezamen met andere (oudedags)voorzieningen. Fiscaal is daarbij van belang dat bij aanvang van de uitkeringsreeks wél het totale uitkeringsbeloop van het hoog-laagstamrecht vaststaat. Eenmaal ingegaan is het dus bijvoorbeeld niet toegestaan om van jaar tot jaar opnieuw te bepalen welk bedrag uitgekeerd wordt, want dat is strijdig met het fiscale begrip periodieke uitkering. De variabele uitkering mag ook beginnen met een lage uitkering, om de belastingheffing over de latere hoge uitkeringen nog jaren uit te kunnen stellen.

Omzetting en overdracht naar andere uitvoerder

Het is na de afschaffing per 1-1-2014 nog steeds mogelijk om het stamrecht over te dragen naar een andere uitvoerder. In de praktijk moet men er rekening mee houden dat er steeds minder aanbieders zijn van producten waarin het stamrecht kan worden afgestort. Veel partijen bieden alleen nog verlengingen aan van bestaand kapitaal, maar accepteren geen nieuw stamrechtkapitaal.

Het is ook nog mogelijk om een ingegaan stamrecht fiscaal geruisloos om te zetten in een nieuw stamrecht. Dat mag dan zelfs weer een uitgesteld stamrecht zijn. Omdat het nieuwe stamrecht op zichzelf weer moet voldoen aan het oude artikel 11, lid 1, onder g Wet LB (tekst 2013), mag dat omzetten niet meer zodra de AOW-ingangsdatum reeds verstreken is. Het afstorten vanuit de BV van een ingegaan stamrecht voor iemand die de AOW-leeftijd al is gepasseerd, is in de praktijk niet meer mogelijk bij de aanbieders van een gegarandeerde uitkering. Een verkregen fiscale toestemming van de Belastingdienst voor overdracht verandert daar niets aan.

Theo Willemssen is pensioenfiscalist bij Fiscount.

Bron: www.accountancyvanmorgen.nl van 12 januari 2024

Ga terug naar de vorige pagina